Bodembeestjes als regenwormen en pissebedden horen niet tot de aaibare, populaire beestjes. Veel mensen vinden ze een beetje griezelig. Ze zijn wel heel belangrijk voor de bodem en voor je tuin.

Alle bodemdiertjes helpen met de afbraak van afgevallen blad, dode planten en beestjes en mest. Als je het afgevallen blad je tuin inschuift, zijn er regenwormen die het onder de grond trekken en het daar opeten. Samen met de pissebedden, oorwormen, mijten, springstaarten, aaltjes, schimmels en bacteriën en wat er verder zoal in de bodem leeft. Volgens een onderzoek uit 1950 leven er bijna 500 gram aan beestjes per m2 (waarvan 400 gram regenwormen) en meer dan 2 kg aan schimmels en bacteriën. Met elkaar eten ze de bovenste 30 cm van de bodem elk jaar op en poepen ze die ook weer uit. Daardoor wordt de grond ruller en kruimiger én houdt hij goed water vast. De voedingsstoffen uit de afgevallen bladeren komen zo vrij en kunnen weer door planten worden opgenomen.

We weten nog niet goed wát er precies in de bodem leeft. Sterker nog: als je wilt dat er een dier jouw naam krijgt als wetenschappelijke naam, kun je dat waarschijnlijk voor elkaar krijgen door alle beestjes in je tuin op naam te brengen. Waarschijnlijk zit er wel een soort bij die “we nog niet kenden”, die mag jij dan een naam geven. Helaas is dat op naam brengen van al dat grut wel een klusje. Op bodemdierendagen kun je een zoekkaart downloaden met de algemene soorten er op. Tot 15 oktober kun je nog doorgeven wat er leeft in je tuin: want het is echt slecht bekend wat er zoal in de grond leeft. Daarna kun je soorten melden op waarneming.nl.

Vooral regenwormen zijn erg goed voor de bodem. De pakweg 50 soorten regenwormen die in Nederland voorkomen zijn te verdelen in grofweg 3 typen: een type die vooral in de strooisellaag leeft, een type die net onder de grond leeft en horizontale gangen graaft en de “pendelaars”, die zowel boven de grond komen als diep de grond ingaan en daarbij verticale gangen graven. Alle wormen samen zorgen zo voor lucht in de grond en een goede waterafvoer. Onder grond waar plassen blijft staan leven geen wormen, de waterafvoer blijft daardoor ook slecht.

Wormen hebben een kop en een staart. Als je ze in tweeën hakt, ontstaan er geen twee wormen, dat is een fabeltje. Veel spitten is dus niet goed voor de grond. De grond knapt ook niet op als je er met zware machines overheen rijdt. Zelfs bij veel lopen over de grond wordt de bodem verdicht en kunnen de wormen er niet goed in leven. Daardoor verdwijnen de planten ook. Kijk maar naar olifantenpaadjes, ook als ze niet meer belopen worden duurt het jarenlang voor ze dichtgroeien.

Voor een mooie tuin zijn al die “enge beestjes” dus nodig. Voor de meeuwen, merels en egels ook, die verorberen er heel wat.

Eiken- en beukenblad is zelfs door al dat bodemleven niet goed te verteren, in die bossen komt een dikke laag blad te liggen. Onder Lindes en Esdoorns verteert het blad wel. Als je eens wilt zien hoe een bodem van zo’n bos er uit ziet waar jarenlang niet is gelopen of gespit, moet je naar het bosje gaan tussen de Daphne Schipperbrug en de Leidse Rijn (bij Nedal). De grond is hier zo luchtig dat hij veert. Rul, kruimig, zo ziet goede levende grond er uit. Het is te hopen dat de achteruitgang van de insecten niet opgaat voor het bodemleven. We kunnen niet zonder die belangrijke kleine beestjes.